
Jurisprudentie
BE9518
Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7268 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7268 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Magazijnmedewerker. Auto-ongeval. Nekklachten. Beëindiging ziekengeld. Niet meer ongeschikt voor zijn arbeid. Voldoende onderzoek. Geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat de (medische) informatie tot een ander standpunt leidt.
Uitspraak
06/7268 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 10 november 2006, 05/725 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Faber-Speksnijder, juridisch medewerker van Stichting Univé Rechtshulp te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2008.
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was voorheen werkzaam als magazijnmedewerker voor 40 uur per week. Nadat appellant in 2003 werkloos was geworden is hem een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Op 3 augustus 2004 is appellant betrokken geweest bij een auto-ongeval. Appellant heeft zich op 15 december 2004 ziekgemeld met klachten van misselijkheid en overgeven, concentratieverlies en nek- en rugklachten. Op 7 april 2005 is appellant verschenen op het spreekuur van verzekeringsarts in opleiding I. Frenko. Deze heeft appellant gesproken en hem lichamelijk en psychisch onderzocht. Frenko heeft geconcludeerd dat appellant per 2 mei 2005 niet ongeschikt is voor zijn arbeid als magazijnmedewerker. Bij besluit van 12 april 2005 is de uitkering ingevolge de Ziektewet met ingang van 2 mei 2005 beëindigd. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant gesproken op de hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 11 mei 2005 geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant in zijn arbeid niet wordt overschreden, waarbij rekening is gehouden met de door appellant overgelegde (medische) informatie. Bij besluit van 12 mei 2005 is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Appellant heeft gesteld dat Frenko geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek mocht verrichten omdat hij geen verzekeringsarts is. Het Uwv heeft die stelling betwist onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 13 februari 2008 (LJN: BC4324). De Raad overweegt dat door appellant terecht is betoogd dat deze grief in de aangevallen uitspraak ten onrechte onbesproken is gebleven. Naar het oordeel van de Raad kan echter - evenals in de genoemde uitspraak van 13 februari 2008 het geval was - niet worden gezegd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de ziektewet niet aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen voldoet om de enkele reden dat het onderzoek is verricht door een verzekeringsarts in opleiding.
3.2. Appellant heeft voorts gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts bij de beoordeling van de geschiktheid van de functie van magazijnmedewerker voorbij is gegaan aan de door appellant opgestelde werkbeschrijving van 5 januari 2005, waaruit blijkt dat sprake is van nekbelastend werk. Appellant wijst erop dat in die functie veelvuldig bukken, buigen, draaien, bovenhands werken en reiken voorkomt. Het Uwv heeft gesteld dat de belasting in de functie van magazijnmedewerker niet is onderschat, onder verwijzing naar rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 maart 2007 en de bezwaarverzekeringsarts van 9 maart 2007.
3.3. De Raad overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 11 mei 2005 heeft aangegeven - afgaande op de werkbeschrijving van 5 januari 2005 - dat de functie afwisselende werkzaamheden betreft waarbij het hoofd niet langdurig voorovergebogen hoeft te worden gehouden en waarbij appellant niet lang aaneengesloten hoeft te zitten, zodat geen overmatige belasting van de nek optreedt. Aan de genoemde rapportages van 7 maart 2007 en 9 maart 2007 ontleent de Raad dat alsnog informatie bij de voormalige werkgever van appellant is ingewonnen en dat de bezwaarverzekeringsarts heeft bevestigd dat bij de beoordeling van de geschiktheid van de functie van magazijnmedewerker een juist beeld van de functiebelasting bestond. In hetgeen appellant heeft betoogd ziet de Raad geen aanleiding eraan te twijfelen dat de bezwaarverzekeringsarts inderdaad een juist beeld heeft gehad van de functiebelasting.
3.4. Appellant heeft gesteld dat zijn gezondheidsklachten in direct verband kunnen worden gebracht met het auto-ongeval van 3 augustus 2004. Volgens appellant volgt uit de door hem in bezwaar en (hoger) beroep overgelegde (medische) informatie dat die klachten in de gehele periode van augustus 2004 tot januari 2006 dezelfde waren. Gewezen is onder meer op de door de revalidatiearts gestelde diagnose status na acceleratie-/deceleratietrauma, waarbij deze arts heeft aangegeven dat manuele therapie geen verbetering gaf. Het Uwv heeft ter staving van zijn standpunt dat appellant per 2 mei 2005 geschikt is voor zijn arbeid verwezen naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts.
3.5. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de juistheid van de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken, nu deze conclusies zorgvuldig tot stand zijn gekomen en inhoudelijk concludent zijn en de onder 3.4 vermelde informatie dateert van (ver) na de datum in geding 2 mei 2005 terwijl uit die informatie niet kan worden afgeleid dat de daarin weergegeven klachten op die datum reeds aanwezig waren.
3.6. De Raad overweegt in dit verband als volgt. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich in zijn rapportage van 11 mei 2005 verenigd met de conclusie van Frenko dat appellant niet ongeschikt is voor zijn arbeid. In deze rapportage, alsmede in de rapportages van 9 augustus 2005, 19 september 2006 en 9 maart 2007, heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat de aanwezige (medische) informatie geen aanleiding geeft het standpunt te wijzigen. Daarbij is overwogen dat het advies van de fysiotherapeut - waaraan appellant gehoor heeft gegeven - om twee maal per week naar de sportschool te gaan erop wijst dat de fysiotherapeut fysieke activiteiten niet gecontraïndiceerd achtte. De bevindingen in het rapport van 1 juli 2005 van een huisarts, opgesteld ten behoeve van schadeverhaal door een verzekeringsmaatschappij, waarin onder meer sprake is van objectieve pijnen aan de cervicale wervelkolom, berusten naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts uitsluitend op het subjectieve klachtenpatroon. Aangegeven is dat het verslag van 23 december 2004 van de fysiotherapeut geen gegevens bevat over actuele medisch objectiveerbare afwijkingen. Voorts stelt de bezwaarverzekeringsarts dat de door de revalidatiearts gestelde diagnose “status na auto ongeval met acceleratie deceleratie trauma” berust op hetgeen belanghebbende heeft verteld en dat de revalidatiearts geen objectieve lichamelijke afwijkingen heeft vastgesteld. De medische klachten die weergegeven zijn in het in hoger beroep overgelegde huisartsjournaal en die zien op de toestand kort na het auto-ongeval zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts niet gelijk aan de klachten op de datum in geding 2 mei 2005. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts in de hiervoor genoemde rapportages overwogen dat de verdere (medische) informatie - waaronder een brief van 12 april 2006 van een psychotherapeut - betrekking heeft op de gezondheidstoestand (ver) na de datum in geding en dat ook daarin geen medisch objectiveerbare afwijkingen naar voren komen.
3.7. Naar het oordeel van de Raad berusten de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts op zorgvuldig onderzoek. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat de hiervoor weergegeven (medische) informatie niet tot een ander standpunt leidt.
3.8. De stelling van appellant dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 11 mei 2005 een nekbeperking zou hebben aangenomen omdat hij appellant het voordeel van de twijfel wilde geven, verwerpt de Raad. Uit de tekst en de strekking van die rapportage alsmede uit de weerspreking van deze stelling in de rapportage van 9 maart 2007 blijkt naar het oordeel van de Raad dat volgens de bezwaarverzekeringsarts voor het aannemen van een nekbeperking onvoldoende medische argumenten bestonden. Ook overigens heeft de Raad geen aanknopingspunten gezien aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen.
4. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en
J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M. Lochs.
JL